Nederlandse kunst in China
(NRC Handelsblad, 1 december 2006)
In 2003 werd in Amsterdam in relatieve stilte 'Droog Water' onthuld.
Het ligt onzichtbaar op twee daken en is waarschijnlijk het grootste
kunstwerk van Nederland. Met honderd ton knikkers legde kunstenaar
Diederik Klomberg er een Zen-tuin aan, ter grootte van twee voetbalvelden.
Grote buitenkunst zie je niet veel meer, het hoort bij de jaren
zeventig, maar is ook simpelweg onbetaalbaar geworden. Daar wist
Klomberg wat op: hij vloog naar Shanghai, zocht een fabriek uit
en liet daar de knikkers goedkoop produceren. Hij is niet de enige.
Wie denkt dat kunstwerken nog steeds op kunstenaarsateliers worden
gegoten of gehouwen, loopt hopeloos achter. Ook Nederlandse kunst
wordt gewoon in China gemaakt.
Lang stond Made in China synoniem voor slechte kwaliteit. Hoe brandgevaarlijker
een kledingstuk en hoe breekbaarder een stuk speelgoed, hoe groter
de kans dat het uit China of Taiwan kwam. De Chinese fabrieken hebben
er geen problemen mee om prullen te produceren. Als westerlingen
zo graag goedkope B-keus willen, dan fabriceren ze dat. Maar, ze
maken net zo lief technisch hoogwaardige producten. Zoals kunstwerken.
De klant krijgt zijn keramiek in grote oplages - liefst héél
grote oplages - en zijn sculpturen zijn vakkundig in brons gegoten.
Alle eisen die opdrachtgevers in Nederland aan kunst stellen - goed
vakwerk, kwaliteitsgaranties, vandalismebestendigheid - kunnen Chinese
leveranciers waarmaken.
Het 'outsourcen' van kunstfabricage klinkt wellicht als de zoveelste
China-hype. Deze zomer waren verschillende tentoonstellingen aan
China gewijd en Chinese beeldende kunstenaars worden internationaal
doodgeknuffeld. Maar uitbesteden is geen hype. Het heeft niets met
mode te maken, het gaat om iets veel belangrijkers: geld. "Het
is puur een economisch verhaal," zegt kunstenaar Paul Cox.
Zijn ontwerp voor het Rotterdamse Pierre Bayle monument, dat bestaat
uit honderd bronzen bankjes, verkeert nog in een vergaderstadium.
Cox twijfelt tussen Polen en China: "In Nederland kunnen ze
ook goed brons gieten maar kost het een godsvermogen. Er zijn veel
handen voor nodig en in China kost mankracht niks. Transport is
ook peanuts, het gaat in een zeecontainer en de invoerrechten kun
je terugkrijgen van de belasting."
Opvallend veel Rotterdamse kunstenaars hebben Chinese zakenpartners.
Klomberg is een Rotterdammer. Vormgevers Hella Jongerius en Wieki
Somers kwamen beiden in gesprek met porseleinfabrieken in China.
Susanne Kriemann was zo gefascineerd door de manier waarop Chinese
firma's alles kopiëren - van handtasjes tot hele Duitse vliegtuigen
aan toe - dat ze er een enorme meteoriet liet namaken in brons.
Deze ligt in Rotterdam, evenals een andere kunstopdracht van de
stad, een golvende granieten tafel die Jeroen Hoogstraten ontwierp:
een arbeidsintensief hoogstandje dat goedkope handenarbeid vereiste.
"Misschien komt het door de haven," denkt Cox, "dat
juist in Rotterdam zoveel kunstwerken uit Chinese zeecontainers
gehaald worden."
Ook de nieuwste meubellijn van de Rotterdamse kunstenaar Joep van
Lieshout wordt in China gemaakt. Dat geeft te denken. Vorig jaar
ontwierp Van Lieshout Slave City: een sweatshop in een lagelonenland,
waar medewerkers bij matig functioneren werden vermalen tot voer.
Dat project is gelukkig fictief maar er zijn echte horrorstories
bekend uit Chinese vrijhandelszones. De onlangs uitgebrachte film
China Blue toont te jonge meisjes die twintig uur per dag voor een
hongerloontje spijkerbroeken naaien. Maar kunst en sweatshoppraktijken
lijken niet goed samen te gaan. De westerse kunstenaars die hun
productieproces naar China verplaatsen, huren goed opgeleide porseleinschilders
en bronsgieters in, die ondanks hun opleiding voor westerse begrippen
spotgoedkoop werken. Dat delegeren is logisch: al deze Nederlandse
kunstenaars zijn cultureel ondernemers. Ze regelen, onderhandelen
en vliegen de wereld rond. Eenzaam absint drinken op een zolderatelier
doe je maar in je eigen tijd. Ze vormen een nieuwe generatie professionals,
die de kunstwereld verrijkt met ambachtelijke en betaalbare kunstwerken
- met Chinese signatuur. Deze kunstenaars weten dusdanig precies
wat ze willen dat ze de fabrieken vaak zelf nauwkeurig inspecteren.
Dat laatste is sowieso aan te raden. Duizenden Chinese fabrieken
staan te popelen om hun diensten aan te bieden, ook die van de oude
vertrouwde B-keus. Vormgever Norman Trapman komt al tien jaar in
China en weet dat goed zoeken loont: "Er zijn mogelijkheden
die je in Europa mist. De industrieën in Europa kiezen hun
eigen ontwerpers. Op eigen houtje naar de Franse porseleinfabrieken
in Limoges gaan om een kleine serie objecten te laten maken, dat
kan niet. In China wel. Er zijn zeer gespecialiseerde porseleinbedrijven,
die elke oplage maken. Wat je maar wil."
Het outsourcen van de productie van kunstvoorwerpen zorgt ook dat
de scheiding tussen kunstconcept en uitvoering groter wordt. Een
enkeling is daar verdrietig om. Hoogstraten klinkt alsof hij zijn
perfect uitgevoerde tafel toch liever zelf had willen houwen. Maar
tijd is geld, en kunstenaars kunnen zich zelfs hun eigen handenarbeid
niet meer permitteren - voor zover ze zulke ambachten überhaupt
nog beheersen. Het zij zo. Wie weemoedig naar de atelierpraktijk
van vroeger verlangt, kan zich hooguit troosten met de gedachte
dat Hollandse kunst weer net zulk degelijk ouderwets vakwerk is
als in de tijd van de dorpspomp. Strak uitgevoerd, onberispelijk
vakwerk. Dankzij de technische perfectie en imitatie, die voor veel
Chinezen gelden als het hoogst haalbare in de kunst. En ach, af
en toe, als niemand kijkt, kopiëren Chinezen een designvaasje
voor de eigen markt. Dat kan geen kwaad. Toch?
Bedrijven zoals Prada en Louis Vuitton klagen weliswaar over Chinese
imitatielust maar profiteren daar juist van: ook in het westen geldt
dat kopieën statusverhogend zijn voor het origineel. Alleen
is de markt van deze modelabels groter. Nederlandse kunstenaars
en vormgevers moeten het hebben van galeries en kunstbeurzen. Als
daar goedkope kopieën opduiken, wordt hun afzetgebied beangstigend
klein. "Het is een punt van aandacht", aldus vormgever
Arnout Visser. "Het is een soort compliment, als ze je ontwerpen
namaken voor de lokale markt. Maar als ze het terugverkopen aan
de westerse markt, is dat een probleem." Het overkwam niet
alleen Visser. Trapman zag op een Parijse beurs Chinese rip-offs
van zijn werk en heeft uiteindelijk een Franse handelaar aangeklaagd.
"Het kostte klauwen vol geld en leverde niets op, maar je moet
een keer aangeven dat dit niet kan."
Van design is het gevaar nu bekend, maar hoe zit het met unica?
Wie garandeert dat er geen suburb is in Canada waar op een rotonde
dezelfde meteoriet ligt die Kriemann eenmalig liet produceren voor
Rotterdam?
Westerse kunst laten produceren in China is niet nieuw. Vier eeuwen
geleden voeren handelscompagnieën naar Oost-Azië en ontdekten
dat de Chinezen een groot commercieel instinct bezaten. Het porselein
dat ze mee terug naar Europa namen, bleken de Chinezen naar elke
gewenste smaak aan te willen passen. Rococokrullen beschilderd met
Franse parasolscènes waren geen enkel bezwaar voor dit 'Chine
de Commande'.
Het was een commercieel en artistiek succes, al ging er wel eens
iets fout bij het naschilderen van de Europese schetsontwerpen.
Schaatsers op zwart ijs. Franse freules met Chinese gelaatstrekken.
Iemand die als voorbeeld een schoteltje stuurde, dat een scherfje
miste, ontving een tig-delig servies met evenzoveel happen eruit.
Nu Chine de Commande een comeback beleeft, is de miscommunicatie
ook terug. Kunstenaar Herman Lamers ontwerpt grote dieren en bestelde
twintig witmarmeren reuze-eieren. Hij ontving, na betaling, veertien
bruine exemplaren. Op Van Lieshouts eerste duizend stoelen bleek
zijn merknaam ondersteboven te staan - de werklui konden ons schrift
niet lezen. Somers bestelde een grote vaas en kreeg een miniversie.
Dat leek de fabriek handig, een prototype, voordat het in duizenden
gefabriceerd zou worden. Niet-wetende dat veel westerse kunstenaars
geen duizenden vazen willen, maar hooguit een, of twee, als deel
van een doorlopend artistiek onderzoek. Op zulke momenten staat
het Chinese verlangen naar technische perfectie en de volmaakte
kopie haaks op het westerse verlangen naar originaliteit.
"Het zijn niet zulke experimenteerders," verklaart Visser
de vaak moeizame communicatie die zijn collega's en hij tegenkomen.
"Onafhankelijke, anarchistische creativiteit zoals in Nederland
zie je er niet. Ze maken liefst containers vol van één
ding." Toen Somers haar minivaasje in de post vond, had ze
een maand lang intensief in China gewerkt, op uitnodiging van de
betreffende fabriek. En nog ging het fout. "Je moet heel letterlijk
aangeven wat je wilt" zegt ze. "Het zijn geen sparringpartners."
De enige die echt wederzijdse inspiratie voelt, is Trapman. Hij
gaat zelfs speciaal voor de Chinese markt gaat ontwerpen. "Maar
ik ben dan ook jaren bezig geweest om een goede samenwerking op
te bouwen."
Twee eeuwen geleden stierf Chine de Commande door - ironisch genoeg
- imitatie, van het soort dat we nu octrooidiefstal zouden noemen.
Westerse spionnen hadden de Chinezen na de zijderups ook het recept
voor porselein ontfutseld. De echte nekslag kwam toen de Franse
adel onder de guillotine verdween. Wedgwood aardewerk verving de
Chinese luxe ver voordat Mao de grenzen deed sluiten. Maar het 'Chine
de Commande' van vandaag lijkt vooralsnog onomkeerbaar, tenzij de
politiek of wereldeconomie kuren krijgt. Cox zag in het afgelopen
jaar de bronsprijzen verdubbelen: "Dat komt ook door China.
Dat koopt alle metaal op dat los en vast in de wereld te krijgen
is. Daardoor verdwijnen bronzen beelden in Nederland en Engeland,
die belanden bij dubieuze schroothandelaren." Onlangs werd
de Groningse Martinitoren nog gestript van zijn bronzen onderdelen
en vorig jaar haalde een roof van een beroemd buitenbeeld van Henry
Moore de wereldpers. Het is niet ondenkbaar dat Europa zijn eigen
geroofde klassiekers omgesmolten terugkoopt in nieuwe kunstwerken.
Globalisering en internationalisering zijn toverwoorden in het
hedendaagse kunstdiscours: musea en galeries tonen installaties
en fotoseries waarin kunstenaars hun indrukken tonen van internationale
culturele hotspots die ze bezoeken. Zulke bespiegelingen zijn droogzwemmen
vergeleken bij wat Klomberg of Trapman doen. Het is het outsourcen
van kunstproductie die de kunst daadwerkelijk globalistisch maakt,
en dat gebeurt op groeiende schaal. Minimaal honderden Chinese bedrijven
werken voor de westerse kunstmarkt. En tientallen Nederlanders onderhandelen
met Chinese fabrieken. Net als Britten, Fransen, Amerikanen en IJslanders.
Dat zullen er alleen maar meer worden, voorspellen verschillende
van de geïnterviewden. Cox: "Elk vliegtuig naar China
zit vol ondernemers die iets bijzonders in handen hebben en precies
weten wat ze er willen ontwikkelen. Kunstenaars zijn net zo."
Maar zoals het goede cultureel ondernemers betaamt, blijven zij
de rest van de wereld scherp in de gaten houden, Nederlands maatwerk
incluis. Hoe verwaarloosbaar de invloed van hedendaagse kunst op
de wereldeconomie ook is, het stimuleert wel verspreid over de wereld
allerlei monoculturen om zich verder te ontwikkelen. India heeft
goede aluminiumgieters. Tsjechië glas en brons. Brazilië
leer. Senegal hout. Indonesië stoffen. Maar China wint het
steeds vaker, vooral vanwege de prijs. Visser koestert mooie herinneringen
aan Kenia, waar vaklui in de bush de meest prachtige dingen doet
met glas, maar werkt toch met China: "Afrika is het duurste
continent ter wereld om iets te produceren, door de logistiek, het
transport, de lage productiviteit. Chinezen zijn superkapitalisten.
Die willen gewoon containers vullen. En zichzelf dan toch nog communist
blijven noemen."
|