Erik Odijk en Kris van Dessel
(NRC Handelsblad, 27 oktober 2006)
Erik Odijk maakt al jaren metersbrede tekeningen van halfversteende
oerbossen en zompige moerassen vol zwaveldampen. Het is het soort
natuur waar de schilder Millais anderhalve eeuw geleden Ophelia
liet sterven en waar levende zielen beter weg kunnen blijven. Eén
van die wandvullende bostekeningen van Odijk behoorde twee jaar
geleden tot de hoogtepunten van de kunstbeurs Art Rotterdam. Daarmee
vergeleken vallen zijn tien nieuwe tekeningen een beetje tegen,
op het eerste gezicht althans.
Dat komt doordat Odijk voor het eerst sinds tijden op kleine tekenvellen
is gaan werken. En size matters want op groot vlak imponeert een
woudreus, op een A3 wordt het een tam struikje. Dan moet je meer
uit de kast halen. Dat doet hij: zijn nieuwe tekeningen draaien
vooral om een tekenkundig onderzoek, niet om de voorstelling. Hoewel
hij afreisde naar het landschap van Bob Ross, Canada, om deze rotslandschappen
en moerassen te tekenen, bevuilt Odijk zijn handen niet aan sprookjesachtige
kitsch. Zijn tekeningen tonen hoofdzakelijk lijnen waar soms wel
en soms niet een landschapje uit opduikt.
Het zoeken naar een balans tussen lijn en voorstelling maakt deze
tekeningenserie studieus, onderzoekend. Soms blijft de tekening
iets te vlak lineair, de volgende keer trekt Odijks pen je een idyllische
verte in. Maar een aantal keren blijft het werk ertussenin en dan
houdt hij de spanning erin. Omnia Tempus Habent is zo'n geslaagd
voorbeeld: op de achtergrond links een figuratief sprookje, rechtsvoor
een rotswand van stalactieten die eigenlijk vooral een grijs lijnenspel
is. Is dit werk nu inkt op papier of is het een natuurlandschap?
Abstractie of figuratie, inkt of verbeelding, vlak of diepte -
schilderkundige vraagstukken zijn in een paar woorden samen te vatten
terwijl in beeld de variatie eindeloos is. Odijks mede-exposant
Kris van Dessel worstelt ook met deze aloude vraagstukken, maar
zijn werk ziet er totaal anders uit. Waar Odijks potlood de grillige
lijn van de natuur volgt, is Van Dessel juist gecharmeerd van de
bouwtechnisch tekenaars wiens kantoortorens de oerbossen bedreigen.
Strak en onberispelijk schildert hij geometrische composities in
betongrijze en isolatiegroene tinten.
Terwijl Odijk soms te abstract blijft, valt Van Dessel in een figuratieve
valkuil. Zo is zijn schilderij Space Decadence een te herkenbare,
ongeïnspireerde weergave van een galerieruimte met een installatie
erin. Je moet als schilder wel iets toevoegen aan die zichtbare
werkelijkheid. Entrance bevat daarentegen alles wat nodig is: de
lijnen van het kantoorgebouw, het gevoel van schaal, de schittering
van de tl-balken - de dynamiek van de architectuur loopt naadloos
over in die van Van Dessels abstracties. Net als Odijk combineert
hij hier het beste van twee werelden: die van de verf en die van
de verbeelding.

Kris van Dessel en Erik Odijk, t/m 5 november 2006 bij Galerie
Maurits van de Laar, Herderstraat 6, Den Haag. Wo-za 12-18u. Inl.:
070 - 3640151 / www.galeries.nl/mvdl
|