Zie mij, ik ben als God
(NRC Handelsblad, 21 februari 2015)
Portretten, misschien wel de saaiste kunstvorm die bestaat. Het
Bozar in Brussel besteedt er uitgebreid aandacht aan met twee parallelle
tentoonstellingen: Faces Then, over 16e-eeuwse portretkunst uit
de Lage Landen en Faces Now, met fotografie van na 1990. Het euvel
is duidelijk: ken je de geportretteerde niet, die er vaak vooral
recht en voordelig op staat, dan heb je als kijker weinig boodschap
aan het beeld. Dat geldt voor veel kunst zowel als voor selfies
op internet: leuk voor familie, oninteressant voor de rest van de
wereld.
Vooral na 1990 is, sinds de opkomst van digitale fotografie, de
overdaad van portretten zo enorm dat die gezichten - pogingen niet
vergeten te worden - vanzelf ondergesneeuwd raken en dus vergeten.
Daarvan was in de Nederlanden van de zestiende eeuw geen sprake.
Met de economische groei stond een zelfbewuste burger op die, onder
invloed van het nieuwe humanisme, vond dat ook hij wel eens op een
schilderij mocht in plaats van God en Maria. Dat was opzienbarend,
maar betekende geen massaproductie. Faces Then is met zevenenveertig
schilderijen dan ook beduidend kleiner dan het uitbundige en eindeloze
Faces Now ernaast. Het zijn relatief sobere schilderijen waarop
rijke burgers poseren in de kenmerkende zwarte mode van toen, met
witte kragen en accessoires zoals ringen die de gehuwde status aangaven.
Die donkere kledij oogt bescheiden maar zwart was de duurste verfstof,
en dus was die sobere snit toch een stille poging tot extravagantie.
Stilletjes, want uit de band springen gold als uit den boze in die
tijd. Decorum was het hoogst haalbare. Dat had consequenties voor
de portretkunst: de schilder hoorde zich niet uit te sloven en ook
de geportretteerde diende zich gepast te tonen, conform diens status.
Dat maakt de expositie opvallend gelijkmatig: in een eeuw portretkunst
veranderde weinig meer dan dat de formaten groeiden en tegelijk
de blikken, langzaam, zelfbewuster werden.
Geen heiligenbeelden
Wie zou dan vermoeden dat juist achter al die uitgestreken gezichten
een verwoede strijd schuilging: een theologische strijd. Want de
Islam is niet de enige religie met een beeldverbod. In de Bijbel
is het tweede gebod, tegen afgoderij, te interpreteren als een verbod
van afgodsbeelden. Zodoende gingen 16e-eeuwse protestanten woedend
heiligenbeelden te lijf, die door katholieken aanbeden en gekust
werden. Het was een tijd van fel debat. Ter verdediging van de heiligenbeelden
zei de katholieke theoloog Duncanus dat die iconoclasten dan ook
niet de nieuwe (vaak protestantse) portretkunst moesten willen.
Dat argument pakte anders uit: plots lag ook de portretkunst onder
vuur. Maar, uiteindelijk, bereikten ze een interessante uitkomst:
portretteren mag, maar alleen zeer waarheidsgetrouw. De mens is
Gods schepping, je eert Hem door die te tonen. Maar verbeter of
verander niets, want het is niet aan de mens om God te corrigeren.
Zo werd de zeer realistische noordelijke portretkunst geboren, radicaal
anders dan alle geïdealiseerde madonna's van Rafaël waar die toonaangevende
- maar katholieke - Italiaanse kunstenaars zo van hielden.
En dus laten die portretten in het Bozar elk rimpeltje, pukkeltje,
haartje zien. Technisch zijn ze prachtig geschilderd. Gehuld in
zwart kijkt een jongeman (anoniem, circa 1575) je vanuit zijn ooghoeken
vol interesse aan. Door zijn roze huid zie je, door slim verfgebruik,
blauwige schijnsels wat hem nog meer een mens van vlees en bloed
maakt. Zo realistisch, ademend, is het alsof hij voor je staat.
Net zo waarachtig is het vrouwsportret van Maarten van Heemskerck.
Met een wit kapje in donkere omlijsting ligt alle nadruk op haar
blik. Haar mond is streng recht maar haar ogen glanzen dusdanig
dat je haar gedachten kunt lezen en weet dat ze een heimelijke glimlach
onderdrukt.
Riekend naar uitsloverij
Wat waren die Middeleeuwen ineens ver weg, toen er hooguit op altaarstukken
bijrolletjes waren voor adellijke stervelingen, vaak verdwergd verscholen
achter de mantels van heiligen. Die waren nu letterlijk uit beeld.
Theologisch was die nieuwe portretkunst redelijk dichtgetimmerd,
er hangt zelfs een portret van Calvijns opvolger Theodora Beza die
poseert met een preekbrief. Maar toch. Ook dan is het moeilijk om
dit alles als vroomheid te blijven zien. Neem het zelfportret van
Isaac Claesz van Swanenburg aan zijn ezel, middelpunt van zijn atelier.
Natuurgetrouw, zeker, maar is het niet ook virtuoos? Zelfs virtuositeit
gold als onbetamelijk, riekend naar uitsloverij en verbetering van
de natuur. Opzienbarender nog is hoe Jan Cornelisz Vermeyen in 1941
een belangrijk raadsheer schilderde: breed, met bontmantel, en vanuit
een laag gezichtspunt waardoor we opkijken tegen zijn arrogante
blik. Dit is ijdelheid, onmiskenbaar. En werkelijk, goud, doorgaans
hét materiaal voor religieuze kunst, nu als achtergrond voor een
mansportret uit 1525? Daarmee betraden stervelingen toch wel heilig
terrein.
Dus, puur bekeken zaten er wat moeilijke kantjes aan. De discussie
was ook niet helemaal gesloten. Iemand met een interessant argument
was Johannes a Porta. Hij daagde de iconoclasten uit (gewaagd, beeldenstormers
uitdagen) om ook eens een portret van hun kinderen of ouders te
vernielen. Daarmee wilde hij zeggen dat je in een geschilderd gezicht
eerder een medemens herkent dan een afgod. Zo'n medemens, een individu,
die wil je niets aandoen. Hij had een punt. Deze week circuleerde
een Facebookfilmpje van een net echte Japanse robot waar ik een
mens in herkende: schuchter, introvert, sympathiek. Onzin, maar
zo functioneert ons brein. Het is bekend dat bij een sollicitatiegesprek
alleen de eerste drie seconden ertoe doen. Dan weet de werkgever
genoeg.
Bij deze tentoonstelling is het net als bij sollicitaties. Deze
zevenenveertig mensen leefden vijf eeuwen geleden maar als je ze
ziet, denk je ze te kennen. De dame die Frans Floris de Vriendt
zo gezellig met hond erbij schilderde (1558) is vriendelijk en geïnteresseerd,
edelvrouw Anne Stafford (1530-35) kijkt met haar felle ogen vooral
verbitterd alsof ze gebukt gaat onder het keurslijf aan het Engelse
hof. Het is maar verf en een dodengalerij nota bene, maar we zien
ze ademen. Dat maakt deze tentoonstelling, onder alle betamelijke
saaiheid, heel spannend. Dit is wat wij zijn.
Elk pukkeltje
Daarom is de combinatie met Faces Now een goede. Want is fotografie
niet eigenlijk, doorgedacht vanuit die 16e eeuw, het sluitstuk op
het beelddebat van toen? Op foto's zie je vanzelf elk rimpeltje
en pukkeltje. En toch ziet fotografie nu er heel on-humanistisch
uit, veel meer ego-gericht. Humanisme ging over het uitdragen van
menselijke waarden, denkkracht, verdraagzaamheid. Het vrije en verantwoordelijke
individu stond garant voor een goede wereld. Decorum hoorde daarbij,
als morele schoonheid.
Hoewel dat 16e-eeuwse humanisme geldt als grondslag voor onze tijd,
aan zulk decorum storen portrettisten zich niet: Faces Now toont
kroegtijgers, hulpelozen, zakenlui arroganter dan die raadsman vijf
eeuwen eerder. Hier vind je geen moreel kompas. is dat omdat we
sinds Hitler en Stalin beter weten waar die nobele mens toe in staat
is? Hoe dan ook toont fotografie een wereld waarin alles kan bestaan.
Wij 21e-eeuwse mensen proberen in onze profane levens boven de massa
uit te steken met flatteuze portretten die alleen gaan over onszelf.
Daarbij hebben zij in Faces Now het relatief goed: zij zijn museaal
aangekocht. Zij blijven. Ook die doden uit de 16e eeuw blijven ons
aankijken, terwijl al die niksige fotootjes op internet zullen verdwijnen
en vergeten raken, virtuele pixels in tegenstelling tot tastbare
verf op paneel. Alles is ijdelheid.

FACES THEN, Renaissanceportretten uit de Lage Landen / FACES NOW,
Europese portretfotografie sinds 1990, t/m 17 mei in het Bozar,
Ravensteinstraat 23, Brussel. Di-zo 10-18u, do 10-21u. www.bozar.be
(foto's via Bozar: Michel Sittow, portret van een man met rozenkrans,
ca 1520; Hellen van Meene, zonder titel, 1995)
|