Kunst openbare ruimte mislukt vaak
(NRC Handelsblad, 2 april 2012)
Kunst in de openbare ruimte is niet langer 'een sukkel op een sokkel', zoals filosoof Awee Prins tien jaar geleden nog stelde. Zomaar een beeld neerzetten is passé. Publieke kunst betekent vechten met beleid, regelgeving, budgetten, met als argument dat kunst nuttig is. Het stimuleert sociale cohesie, stadsontwikkeling, toerisme, economie en zelfs werkgelegenheid. Maar... is dat wel zo?
Vorige maand promoveerde geowetenschapper Martin Zebracki op kunst in en van de openbare ruimte. Wel vaker leveren gamma-studies nieuwe inzichten op over het maatschappelijk succes van kunst. Socioloog Gerard Marlet is daar een voorbeeld van, Zebracki ook. Het viel Zebracki op dat publieke kunst vooral kunsthistorisch en filosofisch wordt benaderd - niet vanuit het stadsleven, waar het voor bedoeld is. Daarom nam hij voor zijn onderzoek 1.111 straatinterviews af, in Nederland en België.
Zijn conclusies zijn opvallend. Een kunstwerk vonden passanten vaak geslaagd als het past op de plek. En: als een plek er goed uitziet, vinden ze het kunstwerk soms vanzelf ook mooi - vooral figuratieve kunst. Op zich benadrukken kunstwerkers ook dat kunst een relatie aangaat met zijn omgeving, om die zo te verbeteren. Maar welslagen en beeldvorming hangen van meer af, stelt Zebracki. Hij interviewde Rotterdammers over Santa Claus op het Eendrachtsplein. Sommige omwonenden wisten aardig wat van deze 'kabouter buttplug' en koppelden hun waardering aan de plek: een beeld dat gaat over consumentisme, ja dat past in dit winkelgebied vlakbij het museumpark - elders hadden ze het beeld niet gewaardeerd.
Zebracki's onderzoek waaiert verschillende kanten uit - zo vergelijkt hij twee Amsterdamse projecten via diepte-interviews. Het Virtuele Museum Zuidas probeert sinds 2001 het Amsterdamse zakendistrict internationale allure te geven - city branding. Het is een prestigeproject met openbare videoschermen, installatiekunst, tentoonstellingen. De betrokkenen blijken verschillende ideeën te hebben waardoor de praktijk stagneert in geharrewar. In de multiculturele Slotervaart is kunst ingezet voor sociale cohesie: kinderen hielpen mee een park te ontwerpen, om daarna te ontdekken dat ze door bureaucratische traagheid geen speelplek hadden. Dan is de betrokkenheid van gemeenschapskunst window dressing: mooie praatjes en mooie kunst die de mislukking maskeren.
Niet voor niets heet Zebracki's these 'Public Artopia'. Theoretische doelen in een buurt injecteren noemt hij utopisch. Het zijn immers de bewoners en gebruikers die bepalen of en hoe kunst slaagt. De publieke kunstpraktijk faalt vaak omdat doelen vooraf worden bepaald, en nooit achteraf worden geëvalueerd - geen tijd, geen geld, geen behoefte: er ligt toch al een mooi theoretisch verhaal waarom deze kunst goed is?
Zebracki's kritiek wegzetten als een outsidersblik heeft geen zin. Zijn benadering sluit aan op de receptie-esthetica die samen met de gemeenschapskunst eind vorige eeuw opkwam: de educatiegedachte dat het publiek zelf een mening mag hebben, dat die ertoe doet. Toen bleek dat het lekenpubliek inderdaad meningen kreeg en de kunst liefdevol omarmde, negeerden kunstmakers die. Zebracki niet. Nu resteren de kunstwereld drie opties: kop in het zand, kritische zelfanalyse, of een tegenonderzoek.
M. Zebracki, Public Artopia: Art in Public Space in Question verschijnt bij Pallas Publications, www.aup.nl.
|