Het onzekere lot van kunst op straat
(NRC Handelsblad, 13 september 2016)
De sloopvergunning was al afgegeven, behoud was kansloos. Het treinstation
van Breda werd de afgelopen jaren zo ingrijpend verbouwd dat de
kunst daarin niet gered konden worden. Het had ook bijna niet gekund.
Want kunst, dat was in dit geval een door Peter Struycken ontworpen
omgevingskunstwerk uit 1975: betegelde kiosken, een abstracte bestrating,
betonnen panelen als windschermen op het spoor en betegeling van
vloer en wanden van een lange voetgangerstunnel. Het was compleet
versmolten met het voormalige stationsgebouw.
Behoud is vaak onmogelijk bij dit soort omgevingskunst, waarvan
Struycken de belangrijkste Nederlandse vertegenwoordiger is. Het
is een kunst die opgaat in de omgeving: een golvend ontworpen parkeerterrein,
dynamische lichtwerken, pleinen en gevels. Maar, in Breda liep de
verwachte sloop anders. De kunstenaar vertelt dat een kritische
inwoner, de heer Van den Berg, de boel aan het rollen bracht. Voormalig
wethouder Akinci pleitte voor behoud, architect Van Velsen ging
mee, zelfs erfgoedvereniging Heemschut - in 1911 opgericht ter bescherming
van het middeleeuwse stadsgezicht - kwam in het geweer. Een deel
werd gered. Nu te zien te midden van een gloednieuw station: twee
geel-blauw-zwart betegelde kiosken van Struycken, tijdelijk omhekt
om opgeknapt te worden, als herinnering aan een voorbije tijd.
Omgevingskunst is het meest bedreigde hoofdstuk van de Nederlandse
kunstgeschiedenis. Volgens Struycken is zo'n 80 tot 90 procent van
zijn werk in de openbare ruimte ernstig verwaarloosd of gesloopt.
En hij is dan nog een museaal gelauwerde beroemdheid. Wat te denken
van minder bekende kunstenaars die, net als hij, in de jaren zeventig
een nieuw soort kunst op straat mogelijk maakten?
Want al zou je het niet snel afzien aan het betonnen stoeptegeluiterlijk
van sommige werken, omgevingskunst was destijds een radicale kunstvorm.
Het begon in een tijd dat kunst veel in beweging was. In 1966 opende
de kunstacademie in Arnhem de afdeling 'Monumentaal Nieuwe Stijl',
met kunstenaars Struycken en Berend Hendriks als hoofddocenten.
Kunstenaars waren er moe van om achteraf ergens een kunstwerk op
te plakken. Dat kon beter. En zo gingen kunstenaars meedenken in
bouwprocessen en planologie. Nederland bouwde volop en de nieuwe
omgevingsvormgevers hadden genoeg werk. Tot in de jaren negentig
ontwierpen ze heuveltjes en parkeerplaatsen, ruimtelijk geplaatste
objecten, gedecoreerde wanden die bouwkundig geïntegreerd werden.
Het idee van Mondriaan, dat kunst overbodig zou worden als heel
de wereld één kunstwerk werd, werd werkelijkheid.
Maar later bleek dit een pyrrusoverwinning. "De kunst was zo goed
geïntegreerd dat niemand meer zag dat het kunst was, die lichtlijnen
en betonnen verhogingen," aldus filosoof Siebe Thissen, auteur van
het dit jaar verschenen boek 'Beelden'. Door die ultieme integratie
wordt het snel gesloopt - stoeptegels of parkeerplaatsen restaureren
is niet vanzelfsprekend, slopers herkennen dit niet als kunst. Het
publiek evenmin. 'Kunst, hier?' reageren Zoetermeerders in winkelcentrum
Buytenwegh als je vraagt naar de twee zwarte sculpturen van David
Vandekop die er dertig jaar stonden - huizenhoog, toch over het
hoofd gezien. Een gevelreliëf van André Volten, ook een belangrijke
beeldhouwer, aan het Rotterdamse kantoorpand waar architectenbureau
OMA is gevestigd, werd door de winterschilder 'meegenomen' in de
schilderwerkzaamheden. Om maar niet te spreken over de schoolkunst
van de jaren zeventig: bijna alle ludieke betonnen objecten op schoolpleinen
zijn inmiddels vervangen door schommels en rubbertegels waar je
veilig op valt. Zoiets merkte ook het Haags Gemeentemuseum dat een
speeltoestel van Constant wilde uitvoeren voor diens tentoonstelling
dit jaar, wat vanwege regelgeving niet kon doorgaan. Kunst is belangrijk,
melkgebitjes ook.
Vanwege haar verregaande integratie heeft omgevingskunst het zwaarder
dan de monumentale wederopbouwkunst van daarvoor: ook architectuurgebonden
- mozaïeken, muurschilderingen - maar beter als kunst herkenbaar.
Daarvoor springen burgers eerder op de bres dan voor omgevingskunst.
Bovendien kun je in wederopbouwkunst, met gezinnen in de zon en
opwaartse diagonalen nog enige volksverheffing zien, bildung, het
overdragen van een maatschappelijk ideaal. Niet in omgevingskunst.
Ze schiep ontmoetingsplekken, dat wel, maar het was zakelijk, vormgeving.
"Omgevingskunst is net zo functioneel bedacht als straatmeubilair,"
stelde Jeroen Boomgaard, lector Art & Public Space aan de Rietveldacademie,
al eens in een gesprek, "van een lantaarnpaal kun je ook niet houden."
Ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed legde de afgelopen
jaren aandacht op de periode tót 1965, met publicaties en de website
helpwandkunstopsporen.nl waarop betrokken burgers wederopbouwkunst
kunnen aanmelden. En in zijn artikel 'Omgevingskunst, een visuele
fopspeen' noemde Dirk van Weelden in deze krant in 1994 Arnhemse
Schoolkunst 'de terreur van middelmatige en stompzinnige kunst.'
Weinig liefde dus, maar het tij lijkt te keren, niet alleen in Breda.
Met sloop ontstaat schaarste, met schaarste komt nostalgie, en bovendien
is sinds 1 juli dit jaar de nieuwe erfgoedwet van kracht. Simone
Vermaat van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed: "Samen met de nieuwe
omgevingswet maakt de erfgoedwet een integrale bescherming van ons
cultureel erfgoed mogelijk. Ook gebouwen jonger dan vijftig jaar
kunnen sinds 2012 een monumentenstatus krijgen. Met deze nieuwe
wet kan een interieur in samenhang met een rijksmonument worden
aangewezen als ensemble." Al blijft behoud lastig, ook met wet.
Het Rijksmuseum exposeerde onlangs ontwerpschetsen van Herman Hertzberger
voor zijn beroemde gebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn, maar
het pand zelf wordt bedreigd: leegstand. Dus wat nu? Vermaat ziet
een kentering in de interesse: "Na onze aandacht voor de wederopbouwperiode
doemen nu de jaren zeventig op aan de horizon." De RCE oriënteert
zich op de periode 1965-1990 als nieuw studiegebied voor de overheid
om te beschermen - zoals behoud van betonexperimenten. Dat het idee
van erfgoed verjongt, bevestigt ook Norman Vervat van Heemschut
dat zich steeds meer bezighoudt met naoorlogse monumentale kunst:
"Dit varieert van omgevingswerken van Struycken tot bijzondere glas-in-loodramen
uit de jaren vijftig. Een belangrijk gevelreliëf van Berend Hendriks
in Waalwijk staat bijvoorbeeld op de nominatie om volgende maand
gesloopt te worden."
Ter bescherming van kunst in de openbare ruimte pleitte Rijksbouwmeester
Floris Alkemade eerder dit jaar voor een landelijke database, omdat
er geen overzicht bestaat. Vervat schat dat in de decennia na de
oorlog misschien wel 100.000 à 200.000 kunstopdrachten in de gebouwde
omgeving zijn gerealiseerd - maar de meesten wagen zich niet aan
schattingen. We hebben eigenlijk geen idee. Ook niet van wat weg
is.
Maar, wie graag nog omgevingskunst wil zien, kan op de fiets springen
en rondkijken. Het is er nog. Bijvoorbeeld in Zoetermeer. Destijds
toneel van planologische experimenten - galerijflats, wijkgedachte,
dekwoningen, bloemkoolwijken - is het een openluchtmuseum voor omgevingskunst:
betonnen bollen op het trottoir, palen met gekarteld plexiglas,
stalen kinetische sculpturen. Zoetermeer verwelkomde in de jaren
zeventig en tachtig kunstenaars, ook om creatief mee te denken in
de stedenbouwkundige inrichting van wijken. Van een oriënterende
praatgroep herinnert Struycken zich vooral een inspraakavond waarop
het idee voor een park met vijver werd getorpedeerd door een mevrouw
die onmiddellijk het gevaar van verdrinkende kinderen naar voren
bracht.
Ook in Zoetermeer moet kunst soms wijken. Een sculptuur en fontein
waarbij in het verleden lekkages ontstonden, zijn vanaf een heringericht
Stadhuisplein naar een vijver geplaatst - mooi, en lekken geeft
niet. De tweedelige sculptuur van David Vandekop is verplaatst naar
de nieuwe woonwijk Oosterheem. In de geest van het werk staat het
opnieuw bij een treinbaan. Andere kunst op drift, uit bijvoorbeeld
afgeschreven schoolgebouwen, krijgt vanaf oktober 2017 een plekje
in het stadhuis dat verbouwd wordt. Daar wordt het getoond als collectie,
verhalend over de stad die in 1962 als groeikern was aangewezen.
"Net als in Almere heb je hier een trouwe bevolking van bewoners
die zich de eerste inwoners voelen. Beeldende kunst werkt dan als
ankerpunt," aldus de afdeling Samenleving.
Maar ook in Zoetermeer verdwijnt kunst, en zelfs al gebeurt dat,
de winst van omgevingskunst is nog voelbaar. Kees Verschuren, die
een groot ruimtelijk ontwerp maakte op het Dobbe-eiland in Zoetermeer
- inmiddels gesloopt - zegt dat door omgevingskunst de aandacht
voor de omgeving is gegroeid. "Kunstenaars gingen zien hoe de gebouwde
omgeving een poëtische betekenis kan krijgen. Doordat zij dit uitdroegen
als gastdocenten aan ontwerpersopleidingen, zijn architecten en
planologen daar ook aandacht aan gaan besteden. Dat heeft de beeldende
kunst bewerkstelligd."
Soms is sloop begrijpelijk, vindt ook Struycken, behalve als het
gebeurt door desinteresse. Dat ziet hij niet bij particuliere opdrachtgevers
zegt hij, wel bij overheden. Maar: "Ik vind bedenken en realiseren
zo aantrekkelijk dat ik het vooruitzicht van vernietiging op de
koop toe neem." Er zijn zelfs reddingspogingen van gehavende werken,
door derden, waarbij hij aandringt die moeite niet te doen. "Ik
maak liever wat nieuws."
(foto Courtesy
Gemeente Breda)
|