The place to be
Door Sandra Smets
'We moeten musea bombarderen,' riepen de Futuristen tijdens het
Interbellum: 'weg met het verleden, weg met al die oude meesters
tegen wie niet op te boksen valt'. 'We moeten musea platwalsen,'
riepen de Situationisten een halve eeuw later: 'weg met die passieve
kijkrichting, weg met die werken die op een sokkel pronken om vereerd
te worden.' Dit activisme bedaarde, zoals elk activisme. Maar toch
gingen, vanaf de jaren zestig, steeds meer kunstenaars zich afvragen
of het museum nu wel de ultieme plek voor kunst is of dat ze beter
de straat op konden gaan en zich in het leven mengen.
Nee hoor, het museum is wél de ultieme plek, aldus de titel
the place to be. De titel hoort bij een tentoonstelling in het Kröller-Müller
Museum dat is georganiseerd door een Duits-Nederlands curatorenoverleg.
Het nodigde vier kunstenaars uit om onderzoek te doen naar de culturele
identiteit en geschiedenis van het museum, om verborgen aspecten
van het museum boven te brengen en de kijkrichting van de bezoekers
te veranderen. En dat alles in een kunstwerk te gieten. Michael
Stevenson (NZ/DE), Jürgen Stollhans (DE) en gerlach en koop
(NL) mochten eraan gaan staan.
Op zich is het Kröller-Müller sinds de jaren zestig een
place to be voor kunstenaars die je anders naar kunst laten kijken.
Sinds kort hangt er weer de gerestaureerde hoeksculptuur van Ger
van Elk, waardoor de hoek van een museummuur anders lijkt te lopen
en dat dus het kijken ernaar beïnvloedt.
Pal hierachter begint the place to be, verspreid over vier zaaltjes.
Gerlach en koop richtten een zaaltje in met bijna twintig kunstwerken.
Deze gaan over de onzichtbare kanten van het museum. Bijna twintig
werken en toch lijkt het zaaltje bijna leeg. Er hangt een wit A4tje:
een kopie van een niet-bestaand origineel. Er hangt een voorstel
voor een logo: ( ), in blinddruk. Achter een elektriciteitsdraad
en trapleuning - verwijzend naar de museale inventaris - ligt een
rits krijtjes: A White Chalk Piece van Carl Andre uit 1972.
Hoe moet deze opstelling ons anders laten kijken? Dat een trapleuning
ook best wat is? Of dat minimalistische kunst van de jaren zestig
zich nauwelijks van de inventaris onderscheidt? Gerlach en koop
hebben zeker gevoel voor humor, maar kijkrichtingen veranderen doen
ze niet. Zo is het ook met de andere bijdragen. Stollhans beschilderde
een schutting met een kunsthistorische tijdbalk en wat taferelen
met mensen en boeken, en stutte dit met zandzakken. Geen idee waarom.
Stevenson voorzag een directeursbureau van een weegschaal met gewichten,
ivoren brievenopeners, vaasjes. Ze komen uit de collecties van het
museum en van de Nederlandsche Bank, die in de jaren twintig het
echtpaar Kröller steunde, aldus het titelbordje. De clou zit
hem in het titelbordje en maakt het werk eigenlijk overbodig. Zoiets
zullen gerlach en koop ook gedacht hebben. Ze lieten het laatste
zaaltje leeg op twee titelkaartjes na, die volgens het opschrift
zeven weken in hun broekzakken hebben gezeten.
De vraagstelling van het curatorencollectief is niet oninteressant.
Zeker voor dit museum, dat in een soort pretpark ligt met witte
fietsen, pannenkoekenhuizen en hertjes, is de angel van de kunst
ver weg. Maar the place to be doet daar niets mee. Wellicht hadden
de ingrepen sterker op het museum moeten reageren en echt door het
gebouw verspreid moeten worden om bezoekers in de war sturen - is
dit nu kunst of zijn het krijtjes? Nu vertelt het dat het museum
the place to be is voor hermetische, zelfreflectieve kunst. En dat
was vast niet de bedoeling.

Tentoonstelling: the place to be, t/m 1 juni 2008in het Kröller-Müller
Museum, Otterlo. Di-zo 11-17u. Inl.: 0318 - 591241 / www.kmm.nl
(foto: gerlach en koop, ruim schrijven, met werk van Carl Andre
en inventaris)
|