A l'exterieur: de flaneur in Marres
(NRC Handelsblad, juni 2008)
In een stad de weg niet kunnen vinden, zegt niet veel. Maar
in een stad verdwalen zoals je in een bos verdwaalt, daar is scholing
voor nodig. Aldus filosoof Walter Benjamin, een van de bekendste
flaneurs van vorige eeuw. Ook een andere Duitser, Franz Hessel,
publiceerde hoe moeilijk het is om te flaneren. Het is een kunst
waarbij je jezelf moet laten gaan, van de ene op de andere voet
valt, als een vorm van overmoed. Al dwalend bepaal je zelf waar
je loopt, geen stadsfolder wijst je de weg, en alleen zo ben je
de baas over de stad waar je woont.
Natuurlijk kun je ook gewoon met een ijsje door de koopgoot sjokken.
Dat telt ook. Sterker nog, flaneren werd uitgevonden toen de eerste
winkels ontstonden in de negentiende eeuw. Alleen had het winkelen
in die dagen nog een paarlemoeren glans. Modezaken met grote jugendstiletalages
Johan Gram schreef in 1893 hoe de Haagse Spuistraat s
avonds veranderde in een balzaal, als honderden gaspitten de fonkelende
spiegelpaleizen verlichtten. Het personage Nana van Emile Zola kon
zich in de Parijse winkelpassages niet losrukken van de etalages
met etuis in notendoppen en andere hebbedingen.
Voor een tentoonstelling over flaneren liet Marres teksten van
schrijvers uit de afgelopen twee eeuwen inspreken. Ze zijn ingedeeld
in vijf wereldsteden. De teksten zijn te horen in de tentoonstellingsruimte
waar kunstenaars Michiel Kluiters en André van Bergen alle
deuren verwijderden en houten allees bouwden. Deze wandelgangen
binnenin het pand sluiten de stad buiten om je erop te wijzen dat
flaneren ook in je hoofd gebeurt: terwijl je erdoorheen loopt, denk
je na over jezelf en de wereld en nemen je gedachten een vlucht.
Twee jaar geleden begon Marres met een serie tentoonstellingen
over negentiende-eeuwse figuren die nog steeds belangrijk zijn in
het leven: de dandy, de dilettant en nu als laatste de flaneur.
Er was sprake van dat Marres zou moeten verhuizen van het centrum
van Maastricht, vlakbij het Vrijthof, naar de Enci-fabriek verderop
aan de Maas die als nieuw cultureel centrum gepland stond. Die angst
is er nu uit. Misschien heeft het tentoonstellingsprogramma erbij
geholpen. Flaneren in een cementfabriek, dat doe je niet. Het romantische
programma van Marres past juist vooral bij het rijke Limburgse leven
in het centrum van de stad. Waar dames nog bont dragen en bij de
lunch grote glazen wijn geserveerd worden. En waar een steeg nog
allee heet.
Vanaf het Interbellum kreeg het flaneren activistische trekjes.
De groeiende stad, een moderniseringsmachine pur sang, zou de romantiek
van de stadswandeling vervangen door bittere ernst. Intellectuelen
waarschuwden dat de mens zou verworden tot een radertje in deze
machine, maar juist het flaneren, het je toe-eigenen van de omgeving,
zagen ze als manier om als individu in de massa te overleven.
Die stad waar je als individu verloren raakt, is in Marres uitstekend
verbeeld op de bovenverdieping. Een wenteltrap, ook een soort allee,
mondt uit in een nauwe gang vol anonieme deuren. Achter die deuren
staan smalle bedden met elk een televisie aan het voeteneind. De
films die daarop draaien tonen acteurs die door Montmartre kuieren,
óf arbeiders die samenscholen voor de fabriek. Twee keer
mensen op straat: de ene keer als flaneurs, de andere keer anoniem
in de massa.
Het is een boeiende en actuele tentoonstelling. Je kunt tegenwoordig
geen stadsfolder openslaan of je wordt aangemoedigd om ergens te
flaneren twee jaar geleden heette dat nog funshoppen. Leiden
deze voorgeschreven routes tot ontdekkingen of tot geestdodend gesjok?
In elk geval gebeurt flaneren ook in je hoofd, helpen de kale allees
van Marres je herinneren, waarin je teruggeworpen raakt op jezelf.
Je hoort er alleen je eigen voetstappen, de stad verdwijnt, en je
gedachten reizen af naar waar je maar wil.

Tentoonstelling: À lexterieur: Rites de Passage, t/m
13 juli in Marres, Capucijnerstraat 98, Maastricht. Wo-zo 12-17u.
Inl.: 043 3270207 / www.marres.org
|