Tegenpolen die elkaar versterken
(NRC Handelsblad, 20 juni 2011)
Het was al te zien op de Art Amsterdam, en ook elders duikt het regelmatig op in de hedendaagse kunst: we komen niet los van de twintigste eeuw. Telkens weer blijken kunstenaars bezig te zijn met geometrie of juist met expressie, met ruimte en met het platte vlak. Vorige eeuw waren zulke fascinaties 'ismes' waarmee een nieuwe generatie telkens de voorgaande de loef wilde afsteken. Nu is het een grabbeldoos van smaken - hou je meer van geometrie? Verdiep je in Le Corbusier. Wil je liever vrijheid uitdrukken? Lang leve het expressionisme. De huidige duotentoonstelling van Jeroen van Bergen (1979) en Rik Meijers (1963) brengt die twee uitersten uit de vorige eeuw samen.
Van het tweetal is Van Bergen de wiskundige. Net als Le Corbusier gebruikt hij een vaste eenheid, die hij in sculpturen als legoblokjes opstapelt. Het zijn fictieve gebouwen die doen denken aan mierenhopen, aan de oude stad Sanaa in Jemen, aan wolkenkrabbers. Er zit dus iets fundamenteel herkenbaars in. De mens wil altijd maar hoger om boven de massa uit te stijgen maar tegelijk zijn al die gestapelde blokjes inwisselbaar. Diezelfde mens verliest er dus zijn individualiteit. Dat is de tragiek van de moderne mens: schreeuwend om zichtbaarheid verdrinkt hij in de massa. Dat klinkt erg marxistisch, maar bij bespiegelingen van twintigste eeuwste-eeuws gedachtegoed mag dat.
Alleen, als het gaat om schreeuwen, dan legt Van Bergen het af tegen zijn mede-exposant. Meijers maakt schilderijen die doen denken aan de spontane expressies die in de jaren vijftig opkwamen. Terwijl geometrische kunst de wereld wilde ordenen, had je als tegenreactie kunstenaars die juist chaotisch schilderden. Dat was toen een reactie op de oorlog en bevrijding, nu past die persoonlijke verfstreep bij het individualisme.
Meijers schildert met zulke dikke verf dat hij er glas en kroonkurken in kan duwen. Lijnen maakt hij nauwelijks met verfstrepen, maar met wollen draden, die hij vervolgens een kleur geeft. De kroonkurken zijn er niet alleen als beeldend middel: zijn personages hangen er zo lethargisch bij, alcohol is vermoedelijk nog het enige plezier in hun leven. Met een sigaret tussen de vingers, een half open broek maar te lamlendig voor een orgie, hangen ze lusteloos rond in zijn schilderijen. Misschien wonen ze wel in de sombere gebouwen die Van Bergen ontwerpt, en is hun leven daarom zo uitzichtloos.
Meijers was waarschijnlijk wel toe aan een grote expositie. Hij werkt al jaren aan een bestendig oeuvre met een heel eigen stijl. Het woeste smijtschilderwerk waar hij niet de enige mee is, krijgt bij hem het effect van geestuitdrijvingen. Het zijn monsters, sjamanistische portretten, en gewoon verveelde mensen, die hij in een magnifiek donker palet op het doek smeert, soms met pek en veren. Als het Stedelijk Museum in Amsterdam open was geweest, had hij daar wellicht een plek kunnen krijgen. Het Bonnefanten biedt hem flink de ruimte, misschien zelfs iets te veel omdat het zich gaat herhalen. Toch is zijn werk sterker dan dat van Van Bergen, die wel heel gemakkelijk een eendimensionaal principe voortzet. Als tegenpolen versterken ze elkaar, alleen bekruipt je na een aantal zalen toch het gevoel dat het misschien eens tijd wordt voor een nieuw verhaal.

Tentoonstelling: Jeroen van Bergen en Rik Meijers, t/m 3 juli 2011 in het Bonnefantenmuseum, Avenue Céramique 250, Maastricht. Di-zo 11-17u. Inl.: 043 3290190 / www.bonnefanten.nl
|