Nostalgische eenzaamheid
(AMC Magazine, juni 2014)
Basta! Boos staat de man op en slaat met zijn vuist op tafel, zo
hard dat het fruit dat erop ligt, de lucht in vliegt. En daar gebeurt
het. Hangend in de lucht vormen de vruchten heel even een gezicht,
twee appels als ogen, een banaan als groteske mond - de grijns van
een verder onzichtbare plaaggeest die deze woede-uitbarsting uitlokte.
Zo'n moment, een milliseconde, kan enkel worden gevangen door een
supersnelle camera, of juist - zoals hier - door uiterst trage olieverf.
Met de titel 'Basta!' is dit werk een uitzondering tussen de doorgaans
titelloze schilderijen van Teun Hocks (1947). "Mijn werk spreekt
toch voor zich?" antwoordde hij ooit toen een journalist vroeg waarom
zijn werken nooit titels krijgen. Hij heeft een punt. Zijn verhalende
schilderijen zijn voor iedereen te lezen. Niet voor niets behoren
zijn kunstwerken in de AMC-collectie tot de lievelingen van het
publiek. Eén van de redenen is de raadselachtige techniek - gefotografeerd?
Geschilderd? Photoshop?
De waarheid is dat het geënsceneerde foto's zijn die hij nadien
met olieverf inkleurt. En als dat een beetje klinkt als colour by
numbers, er is dan ook niets hips of modieus aan het werk van Hocks
en dat past op zijn beurt goed bij de nostalgisch getinte eenzaamheid
van zijn sepiakleurige universa. Hij is al eens beschreven als zijn
eigen minitheatergezelschap - scenarioschrijver, decorbouwer, belichter,
acteur. Zijn minutieuze werkwijze waar veel triplex en papier-maché
aan te pas komt, is dusdanig zorgvuldig dat hij slechts zo'n vier
werken per jaar maakt. Daarin vallen de onbeholpenheid van personage
en werkwijze samen: je ziet hem zitten met zijn zelfontspanner,
deze snel van zich afgooiend en in de pose schieten. Een beetje
als een man die dan maar voor zichzelf een verzoeknummer aanvraagt
op de radio.
Gemankeerde decorontwerper
Elk werk toont een andere wereld maar samen vormen ze een oeuvre
met een heel eigen stijl. "Ik ben een gemankeerde decorontwerper,
matig schilder en onhandig fotograaf, maar alles bij elkaar wordt
het wat," zei hij daarover toen verschillende Nederlandse musea
tegelijk zijn werk toonden. Zijn werk is geliefd bij zowel het grote
publiek als bij musea en is opgenomen in tal van collecties, waaronder
die van het AMC. Dat heeft zeven werken van Hocks in de collectie
en in 2001 gaf de AMC Kunststichting hem opdracht voor een werk
in oplage. Onlangs kon de Kunststichting vijf andere werken aankopen,
die het in bruikleen had. Het merendeel hangt rond het centrale
plein in het ziekenhuis.
Daar blijken de voordelen van het in huis hebben van zo'n fikse
serie. Als kijker zie je een verband ontstaan. Bij Hocks versterken
zijn schilderijen elkaar in die zin dat het leven er onophoudelijk
als een tragikomedie voorbij trekt. De losse scènes vormen een verhaal
over een mannetje dat zich staande probeert te houden in de absurditeit
van het leven - zoals wij allen. In serie vertellen ze hoe we in
dit leven dromen van grootse prestaties waar in de dagelijkse praktijk
niets van terecht komt. Dat doen we onszelf aan en dat is voor Hocks
de tragiek van het moderne leven. Het valt niet mee, maar met ironie
stelt hij zich teweer tegen de somberheid - ook zelfspot helpt.
Al dit kleine leed is uitvergroot tot soms monumentale formaten,
de tragiek aangezet door de zware schilderijlijsten. Op één werk
zie je een man in pyjama ontwaken in een bed buiten, zonder enig
idee hoe hij daar beland is. Nachtelijke dromen bepalen ook het
surrealisme van zijn latere werk. Een zwerver ligt in een doos die
de vorm aanneemt van zowel zijn lichaam als van de skyline aan de
horizon. Met zijn droombewustzijn, waarin mensen altijd de greep
op hun leven verliezen, lijkt Hocks wel op Magritte die hij letterlijk
lijkt te citeren in een werk uit 2006. Naast een raam waardoorheen
een man verlangend naar binnen kijkt, staat een paraplu - binnen
- die zo vaak in Magrittes schilderijen voorkomt. Natuurlijk blijft
het dan buiten niet droog.
Feestmuts
Ook in zijn oudste werken in het AMC bewijst Hocks zijn klassiekers
te kennen. Zijn seizoenen uit 1986 en 1987 hebben referenties naar
de Nederlandse zeventiende-eeuwse schilderkunst. Een herfststorm
teistert Hocks als hij blootsvoets en in pyjama buiten loopt met
een kaars die hij probeert te beschermen tegen het uitwaaien. De
winterse pendant toont een schaatser, Oud-Hollands met bevroren
slootjes en knotwilgen, maar Hocks is geen gewone schaatser zoals
hij een mathematische figuur tekent in het ijs. Een feestwinkelvoorstelling
doet opnieuw aan een zuiderbuur denken, Ensor. De hoofdpersoon,
wederom in een vale regenjas, staat voor een etalage vol maskers
waardoor zijn spiegelbeeld de feestmuts lijkt te dragen, op zijn
altijd wat treurige hoofd.
Zo vecht Hocks' personage voortdurend tegen de absurditeit van het
leven, eenzaam, in regenjas of pyjama, schouders licht gebogen.
Hij schenkt thee in als hij op een weegschaal staat, veel te instabiel,
of schrijft een brief met bloedinkt die uit een infuus lijkt te
komen. Al slaat hij een keer met zijn vuist op tafel, er is geen
strijd die hij gaat winnen. Wij allen weten dat in moeilijke situaties
humor kan helpen - of leedvermaak, laten we wel zijn. Daarom houden
we zo van Hocks - dat is althans de theorie van de kunstenaar. Het
leven valt vaak tegen en dan kan het een troost bieden om te weten
dat het ook nog erger had gekund.

Dit artikel verscheen in het AMC Magazine juni 2014, in zijn geheel
terug te vinden op issuu.com.
(foto: Teun Hocks, Basta, 1989, foto bewerkt met olieverf).
|