Pas met ruiters te paard kan Marini vlammen
(NRC Handelsblad, 1 oktober 2013)
Argwanend kijkt de nog jonge Marino Marini (1901-1980) ons aan, vanaf zijn zelfportret uit 1929. Zijn ogen staan ernstig, in een wat week gezicht met zachte rode lippen. Hij doemt op uit het donker, geschilderd volgens de licht-donkerwetten van het 'chiaroscuro', een van de vele tradities waar je als Italiaans kunstenaar mee te maken had een eeuw geleden. Marini schilderde zijn serene mensfiguren naar voorbeeld van de vroege Italiaanse Renaissance, waarvan de precisie bij hem soms sereen en soms houterig uitpakte.
Misschien lijkt hij daarom in zijn zelfportret zo op zijn hoede, de last van de kunstgeschiedenis woog zwaar. Er waren Italiaanse kunstenaars die pleitten voor het bombarderen van al die oude meesters, maar Marini niet. Hij besloot de tradities te omarmen met klassieke thema's zoals godinnen en ruiters - zo kunsthistorisch bekend dat hij moet hebben gevoeld hoe oude meesters nauwlettend over zijn schouder meekeken.
In zijn werk had hij een lange weg te gaan, blijkt in Museum de Fundatie. In een expositie met dertig sculpturen en honderdtwintig schilderijen en tekeningen, uit zes decennia, wil het museum laten zien dat Marini onterecht enkel als beeldhouwer bekend staat. Inderdaad blijken de beelden en platte werken eenzelfde beeldtaal te hebben, zodat series ontstaan waarin ruimtelijke en geschilderde thema's overvloeien.
Maar ook blijkt zijn talent er wisselvallig. Zijn eerste grote onderwerp was naakte vruchtbaarheidsgodinnen. In brons pasten ze met hun brede heupen bij het massieve materiaal en ook geschilderd zijn ze kloek - meer oermoeders dan bevallige muzen. Want hoe Marini ze ook benaderde, lineair, in grote vlakken, met rulle verf, oplichtende contouren, nooit worden zijn vrouwen sensueel. Als ze wijdbeens zitten is het niet om te verleiden, maar omdat ze er wat onderuitgezakt bij hangen. Lekker comfortabel.
Dat maakt zijn klassieke vrouwen doodgewone moekes, waar op zich niets mis mee is. Rembrandt deed dat ook, maar schonk zijn figuren altijd iets diep menselijks. Dat lukt Marini zelden. Zijn vrouwen blijven vaak onuitgesproken, oppervlakkig, hun gezichten soms zelfs behaagziek gestileerd. Misschien dat vrouwen hem toch niet lagen, misschien moest zijn kunstenaarschap nog rijpen. Zeker bij voorzichtig zoekende kunstenaars zie je dat vaker - ook Cézanne was grijs eer hij de door hem geportretteerde natuur meester was.
Maar bij zijn tweede grote thema, ruiter te paard, weet ook Marini eindelijk te vlammen. In 1956 schildert hij het monumentale Orpheus. Daar wordt het paard een strijdros, rood en angstig, met op zijn rug een getormenteerde Orpheus overschaduwd door vlakken. In die jaren begon hij paarden te schilderen die hun ruiters afwerpen, naar Picasso, wel zo'n woest wonderkind. De ruiters van laatbloeier Marini zijn beelden van scheuring, strijd, tragiek. Zijn voorheen soms kokette lijnen worden hier krachtig en grimmig, tot de dampende flanken oplossen in abstractie. Het lijkt wel of die doeken doen denken aan het existentialisme van die tijd: de mens op zoek naar zingeving, omringd door een goddeloze wereld - bij Marini een schilderachtige leegte. Die existentiële eenzaamheid maakt de klassieke thema's weer modern en maakt Marini interessant.
In die tijd ontstaan ook zijn beroemde ruitersculpturen, maar de schilderijen zijn beter, gewaagder. Soms zijn de paarden woest, door Marini beschreven als symbolen van een instortende wereld, soms zijn ze ijl met een verstilde schoonheid - waar hij in dat vroege portret uit 1929 al naar leek te streven. Zoals die paarden hun ruiters afwerpen, zo moest Marini blijkbaar ook de last van de figuratie afwerpen om tot wasdom te komen.

Tentoonstelling: Marino Marini - schilder, tekenaar, beeldhouwer, t/m 16 maart 2014 in Museum de Fundatie, Blijmarkt, Zwolle. Di-zo 11-17u, vanaf november do-zo 11-17u. www.museumdefundatie.nl
|