Man versus doek: Karel Appel in het AMC
(AMC Magazine, juni 2016)
Dat is nog eens een stevig uitziend schilderij. Een dikke wolk
van witte verf zweeft boven een rode abstractie, die weer uitkijkt
op een blauwe vlek, alles in rulle verfmassa's opgehoopt. Onderling
loopt een wirwar van verfdraadjes, vlekjes, vuil. Maar het is geen
schilderij, of althans, niet echt. Het is een palet van Karel Appel
(1921-2006). Of eigenlijk is het dat ook niet precies. Het is een
tafelblad van een meter lengte waar hij in de jaren zestig verf
op mengde. Terwijl hij verf op zijn schilderijen smeet, gooide hij
tussentijds zijn paletmessen op dit blad. Het is dus een palet,
een instrument, maar dichter bij het scheppingsproces kun je niet
komen. Zoals de verf hier is gebutst, geduwd, opgepakt en terug
gesmeerd, straalt dit in optima forma de vrijheid uit waarmee Appel
in die naoorlogse jaren de Nederlandse kunstgeschiedenis veranderde.
Na verloop van tijd is het tafelblad opgepakt, van poten ontdaan
en ingelijst in een perspex doos in de AMC-collectie beland. Wie
naar de poliklinieken gaat, kan daar een ware Appelroute lopen.
In de gangen en wachtkamers hangen (en staan) meer dan dertig Appels.
Ze worden er omgeven door geestverwanten uit de Cobratijd, zoals
Asger Jorn en Corneille. De opbouw van de kwalitatief hoogstaande
AMC-kunstcollectie begon in de jaren tachtig met de aankoop van
Cobrawerken, een kunst om wachtende patiënten in de poliklinieken
op te fleuren. Nu deze ruimtes verbouwd worden, wordt ook de kunst
er herschikt.
Deze zomer hangen de Appels er alvast niet. De afdeling Kunstzaken
haalt ze naar de AMC Brummelkampgalerie voor een zomertentoonstelling
over Appel. Nu hij tien jaar geleden overleed richtten verschillende
musea tentoonstellingen over Appel in (Haags Gemeentemuseum, Cobramuseum,
en ook in München, Parijs, Washington). Het AMC sluit daarop
aan met zijn collectie die hem van verschillende kanten toont; van
een vroeg brons tot late computertekeningen, van unieke topstukken
tot de zeefdrukken in hoge oplages. Die laatste zijn artistiek minder
interessant maar maakten hem toegankelijk voor ook mensen met een
kleine beurs. Die combinatie van vernieuwing en democratische toegankelijkheid
hebben hem de meest bekende Nederlandse naoorlogse schilder gemaakt.
Het begon alles in de jaren veertig van de vorige eeuw. Het was
oorlog toen de als Christiaan Karel Appel geboren kapperszoon zich
inschreef aan de Rijksakademie in Amsterdam. Hij begon met behoudend
uitziende landschapjes, maar gooide na de bevrijding zijn stijl
radicaal om. Daardoor werd zijn stijl symbool voor het anti-nazisme,
ondanks dat hij zich tijdens de oorlog had gemeld bij de Kultuurkamer
en niet afkerig was geweest van de bezetter. In 1946 reisde hij
met Corneille naar Parijs, ontdekte er de ontluikende Art Brut,
en richtte twee jaar later met collega's uit Brussel en Kopenhagen
'Cobra' op. Deze schildersgroep wilde terug naar het scheppingsproces
van kunst, naar een spontaan en automatisch schilderen. Appel werd
voorman van Cobra, zijn schilderstijl steeds losser, spontaner,
surrealistischer. Opvallend waren zijn dikke, vaak zwarte verflijnen
op doek, overlappende vlakken, als koppoters uit kindertekeningen.
Zulke portretten uit golvende vlakken zijn veel te vinden in de
AMC-collectie die ook twee assemblages bevat: zijn interpretatie
van een houten volkskunst, in de verte expressie halend uit niet-westerse
culturen.
Appel was een veelvraat en zeer productief. Groot, wild, woest,
maar dat was deels imago. Want hoe veel subtieler is 'De blijde
en onvoorziene week': een reeks van zeven tweeluikjes over de dagen
van de week, bestaand uit zeven tekeningen door Appel met elk een
gedicht van Hugo Claus ernaast. Later op een dag der week
waarop de anderen werken slapen eten paren gaan Appel en ik eens
appelen stelen, schrijft Claus over de maandag, door Appel
vergezeld van borstelig uitziende figuurtjes in dunne inktlijnen.
Daarop volgt een 'dag van de ratelslangen', een woensdag vol mijmeringen
over karavanen, een donderdag die in dikke zwarte letters omlaag
dondert in het gedicht naast koppoters en vogeldieren die zich nergens
iets van aantrekken, grootogig in een paar lijnen snel neergezet,
grillig en blij en onvoorzien zoals de titel.
In deze lichte kunst mengen heden en eeuwigheid: je ziet de snelheid
waarmee Appel tekende, je kunt zijn pen of kwast volgen, vluchtigheid
vangend. Zo gaan zijn composities over de naoorlogse vrijheid. Die
kon nergens beter worden gevierd dan in de kunst, waar niets moest
en alles mocht. Daardoor had Appels 'geklieder' een fundamentele
boodschap en dat maakt het palet zo bijzonder: een schaduwschilderij
dat automatisch groeide tijdens het schildersproces. Man versus
doek, in een gevecht verwikkeld om via die substanties een nieuwe,
betere, wonderlijke wereld te scheppen.

Verschenen in het zomernummer van het AMC Magazine, juni 2016, en
in zijn geheel na te lezen op issuu.
(Foto via AMC: Karel Appel, palet uit de AMC-collectie) |