sandrasmets.nl w w w
 
 
sandrasmets.nl / varia / vrouwe justitia
Vrouwe Justitia als kunstmecenas
(NRC Handelsblad, 30 november 2007)

Het ministerie van Justitie is een van de belangrijkste opdrachtgevers van Nederlandse kunstenaars. Vrouwe Justitia is als kunstmecenas streng, maar ook onduidelijk. Want wat voor kunst is gepast in een gevangenis of rechtbank?

‘No lie can live forever’ staat er in koeienletters op de gevel van het Openbaar Ministerie in Arnhem. Het is geen boze graffiti, maar een werk van de Amerikaan Sam Durant, een kunstenaar die protestslogans van Amerikaanse mensenrechtenactivisten uit de jaren zestig uitvergroot. Niet alle werknemers van het OM waren even enthousiast over zijn kunstwerk – „over mijn lijk” was een gehoorde uitspraak. Toch zette de kunstcommissie van de instelling door, tot verbazing van Durant. „Dat dit in Nederland kan!” riep hij, „op een overheidsgebouw nog wel!”

Nederland staat internationaal bekend om zijn door de staat gesubsidieerde kunst. De Mondriaan Stichting en het Ministerie van OCW subsidiëren kunstaankopen, buitenlandse tentoonstellingen van Nederlandse kunst, en een uitgebreid cultureel netwerk. En er is nog een vorm van staatssubsidie, bestemd voor kunst die zich soms op gevels, maar meestal achter dichte deuren bevindt. Het is de kunst van Justitie.

Met kunstopdrachten van justitiële instellingen zijn flinke budgetten gemoeid. Bedragen van een ton of meer per kunstopdracht zijn zeker geen zeldzaamheid. Dit geld wordt beheerd door de Rijksgebouwendienst, die één procent van de bouwsom van alle rijksgebouwen, nieuw of verbouwd, besteedt aan kunst. De percentageregeling is niet meer verplicht, maar is nog steeds de gewoonte bij bouwprojecten via de Rijksgebouwendienst. Vroeger profiteerden vooral openbare gebouwen zoals scholen, bibliotheken en gemeentehuizen van de percentageregeling. Maar nu de justitiële sector zo is uitgebreid door de politieke aandacht voor criminaliteit en terrorisme, zijn het steeds vaker gevangenissen en rechtbanken die door kunstenaars worden opgesierd.

Hoeveel justitiële kunstopdrachten de afgelopen decennia zijn verstrekt, is niet bekend, maar het gaat om minstens honderden kunstwerken. „Weinig mensen weten van deze omvang”, zegt kunstadviseur Huib Haye van der Werf van de Rijksgebouwendienst, dat onderdeel is van VROM. „Bij dit ministerie vallen we niet op. Hadden we bij OCW gezeten, dan was het geld misschien al weggevloeid.” Heeft Justitie, via de Rijksgebouwendienst, meer invloed op de beeldende kunst in Nederland dan OCW? „Dat durf ik niet te zeggen. Wat wij doen, is veel minder zichtbaar.”

De laatste jaren is het ministerie van Justitie razendsnel gaan uitbreiden: rechtbanken, penitentiaire inrichtingen, openbaar ministeries, kantoren voor al het nieuwe personeel dat de veiligheid in Nederland moet herstellen. Justitie is naast Landbouw de grootste klant van de Rijksgebouwendienst geworden. Die bouwlust begon al in de jaren negentig. Onder de noemer CAP ’96, dat staat voor capaciteitsverdubbeling, zijn toen vierduizend extra cellen gebouwd. Daarbij werden veertig kunstopdrachten uitgeschreven met als thema ‘vrijheid en onvrijheid’. Dat klinkt pittig, maar de resultaten zijn eerder spiritueel dan confronterend.
Installaties en muurschilderingen van George Belzer, Gerard Prent en Arnold Pander in de gevangenissen van Heerhugowaard, Zwolle en Lelystad tonen de vrijheid in de vorm van abstracte symbolen. Zo staan kleurschakeringen voor verbetering, golven voor dromen en lijnen voor de brug tussen wereld en verbeelding. Gewaagder is een fotocollage van Gerald van der Kaap voor de gevangenis van Middelburg, met filmbeelden uit Jail House Rock en Escape from Alcatraz – zij het ietwat geabstraheerd.

De gedachte dat kunst gevangenen verlichting kan bieden, leidde ook de kunstopdrachten bij de tweede capaciteitsverdubbeling, later in de jaren negentig. Met de druk op Justitie groeide de druk op de nieuwe architectuur. Transparantie, grandeur en bovenal veiligheid vormen als heilige drie-eenheid een onwrikbaar architectonisch eisenpakket. „Net Israël-Palestina”, verzucht architect Hubert-Jan Henket, die de Haarlemse rechtbank de Appelaar ontwierp, in het tijdschrift van de Rijksgebouwendienst. „Vrouwe Justitia wordt afgebeeld met een zwaard, weegschaal en blinddoek. Het zwaard, daar draait het om. Voorheen was het de weegschaal.”

Geldt die drie-eenheid van transparantie, grandeur en veiligheid ook voor de kunst? „Ja, helemaal”, zegt Roosje Klap, die voor Gerechtsgebouw De Appelaar in Haarlem een kunstopdracht kreeg. Samen met collega-ontwerper Yolanda Huntelaar vatte zij zes dichtregels in een complex driedimensionaal lettertype, waar de wachtenden in de rechtbank uren op kunnen puzzelen. „Werken voor Justitie is geschikter voor ontwerpers dan voor beeldend kunstenaars”, aldus Klap. „Toegepaste kunst is gemakkelijker aan te passen als er ineens een frisdrankenautomaat voor de betreffende muur wordt geplaatst,” weet Klap die dat laatste overkwam.

De kunsttrajecten kosten bij Justitie meer tijd dan bij andere gebouwen. De Appelaar had zes jaar en drie kunstcommissies nodig om kunstvoordrachten van de Rijksgebouwendienst goed te keuren, uit te voeren en begin dit jaar te laten opleveren. Huib Haye van der Werf was adviseur bij De Appelaar, waar kunstenaar Milou van Ham acht monumentale muurschilderingen maakte voor de rechtszalen, met kleur en letters. Van Ham: „De inhoud van de teksten, corpsgroottes en de kleuren van tekst en muren verschillen sterk van zaal tot zaal. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze gaan over rechtspraak en over taal.”

Van Ham wilde met haar kunstwerk een mooie ode brengen aan de rechtspraak, maar liep tegen veel problemen aan. Dan was het roze te roze, het geel te geel, en kon het woord ‘nat’ bij een zedenzaak verkeerd opgevat worden. „Je vraagt je af hoe mensen bij zulke gedachten komen”, zegt Van der Werf daarover. Hoe grillig de censuur was, bleek toen dezelfde rechtbank een beeldengroep bestelde van Joep van Lieshout – gezien zijn bekendheid leek hij wellicht een veilige keuze. Maar zijn bijdrage is toch duidelijk een kunstwerk dat bestaat uit mannen met erecties.

Dat er censuur is, soit. Elke kunstenaar snapt dat Justitie controversiële kunst weigert. Als je een publieke tribune vol voetbalhooligans hebt, is het belangrijker dat een kunstwerk muurvast zit dan dat het van artistieke vrijheid getuigt. Maar het is de onduidelijkheid over wat wel en niet mag die kunstenaars soms tot wanhoop drijft. Wat de ene kunstcommissie wel cool vindt, vindt de volgende doodeng. Liggende mensen – te dood. Een symbolisch hart – te menselijk. Zwart-witfotografie – te opruiend. Vrolijke kleuren – te weinig statig. Bijbelscènes – te uitgesproken. Glas of keramiek – kan als wapen dienen.
De reden voor al deze verwarring is dat Justitie geen centrale kunstvisie heeft. Er is niet één regie. Elke rechtbank heeft een eigen kunstcommissie die zijn eigen regels bepaalt. Was CAP ’96 nog één overzichtelijk project, de huidige justitiële uitbreidingen zijn zo versnipperd dat de onduidelijkheid alleen maar groter wordt. Dat leidt tot verwarring, maar ook tot kansen. Want juist in die chaos blijkt ruimte te zijn voor kunst die wel degelijk van lef getuigt.

Voor de penitentiaire inrichting in Breda maakte kunstenaar Kamiel Verschuren een ontwerp met kenmerken van de wereld buiten de gevangenismuren. Zo staat op de luchtplaats een echte fiets op slot, maar door de vrijheidsbeperking is er geen plek om heen te fietsen. „Mijn ontwerp betreft alle buitenruimtes van de inrichting”, verklaart Kamiel Verschuren, „en geeft die de kenmerken van openbare ruimtes: parkeermeters, bushaltes, stoepranden. Deels is het getekend, zoals het decor van de film Dogville, deels is het echt.” Op de luchtplaats loopt zodoende een ‘echte’ openbare weg die in een muur verdwijnt en gevangenen kunnen roken in een echte bushalte, met daarin als buskaart een gevangenisplattegrond. Verschuren: „Daar had de directie even moeite mee, vanwege de veiligheid. Voor de kunstposter in de abri heb ik zonder toestemming een kunstwerk gekopieerd, maar in een gevangenis moet zoiets kunnen.”

Verschurens kunstwerk maakt de ontoegankelijkheid van de buitenwereld pijnlijk duidelijk en sommige gevangenen waren verontwaardigd. Is zijn ingreep niet erg cru? „Nee, ik ben niet met de bewoners in gesprek gegaan”, antwoordt Verschuren. „Dit is een huis van bewaring waar ze maximaal een jaar zitten. En ze zitten hier vaak niet voor niets. Het gaat mij er niet om hen per se op te vrolijken.”

Vergelijkbare commotie was er eind vorige eeuw al rond een kunstwerk van Jeroen Doorenweerd in de gevangenis van Vught. Hij bouwde op de luchtplaats een klein zwembad als metafoor voor drijven, ontsnappen. Het is een openluchtzwembad – waar de gevangenen niet in mogen. Ook dit werk confronteert gevangenen met de restricties van hun bestaan. Maar Verschuren en Doorenweerd leggen wel een vinger op de zere plek. Juist nu kunst niet meer stilletjes op een sokkel staat of aan een muur hangt, kunnen kunstvormen veel meer ingrijpen in het dagelijks leven van gevangenen. Ruimtelijke ingrepen of sociaal-artistieke acties veraangenamen het leven of bemoeilijken het juist. Een weg die je niet kunt aflopen of een zwembad waar je niet in mag, dat is nóg een verbod, dat maakt het leven zuur, en maakt dus de straf zwaarder. Dit is kunst die moraliseert en zelfs de straf beïnvloedt. Moet dat mogelijk zijn?

„Ja”, vinden sommige kunstenaars – en opdrachtgevers met hen. Maar soms zijn de kunstenaars juist op de hand van de gedetineerde. Kunstenaarscollectief het Observatorium vond jeugdinrichting De Leij zo naargeestig dat het de wensen van de gedetineerde jongeren inventariseerde en een kunstplein ontwierp „om ze even te helpen vergeten dat ze gevangen zitten”. In de jeugdinrichting De Doggershoek richtten kunstenaars cellen in met thema’s voor pubers – tatoeages, superhelden, frutsels en gezelligheid – ook om de jonge gedetineerden te helpen vergeten. In de gevangenis van Vught ontwikkelde Suchan Kinoshita een piratenzender met de gedetineerden. En in de Zwolse jeugdgevangenis begeleidden verschillende kunstenaars een T-shirtproject voor gedetineerden, die hun zelf ontworpen shirts konden zeefdrukken en naar familie sturen.

Voor de adviseurs van de Rijksgebouwendienst, vaak zelf kunstenaars die de kunst en het artistieke experiment een warm hart toedragen, zijn deze opdrachtgevers een zegen. Maar hoe meer de kunst een standpunt inneemt, hoe meer je je kunt afvragen of de moraal hiervan ‘werkt’. In een museum is een moralistisch kunstwerk, dat pleit voor een beter leven voor gedetineerden, algemeen kritisch. In een gevangenis wordt het onderdeel van de dagelijkse praktijk. Het kunstplein in De Leij heeft als boodschap dat het bestaan van gedetineerden verlicht moet worden. Het management zag meteen mogelijkheden in het plein om privileges voor het gebruik ervan in te zetten als beloning voor goed gedrag.

Twee jaar geleden hief OCW in relatieve stilte de individuele kunstenaarssubsidies op. Dat betekent dat kunstenaars andere inkomstenbronnen moeten zoeken, bijvoorbeeld via opdrachten. Het betekent ook dat de invloed van OCW op kunstenaars kleiner wordt, terwijl tegelijkertijd de invloed van Justitie als opdrachtenverstrekker groeit. De verschuiving van kunstmecenaat van het ene naar het andere ministerie is nooit bewust zo geregeld. Er zijn geen potjes geld van het ene naar het andere departement overgeheveld. Maar in de praktijk is het nu zo dat steeds meer kunstenaars voor Justitie werken. Je kunt dus stellen dat de politieke verschuivingen in Nederland van de laatste jaren ook de kunst hebben beïnvloed.

Vrouwe Justitia is als kunstmecenas streng, maar ook onduidelijk. Waar een band die in de gevangenis optreedt, tevoren een lijst met ‘don’ts’ krijgt zoals Elvis' Jailhouse Rock, moet een beeldend kunstenaar er gaandeweg achterkomen dat een en ander niet mag. Soms worden goedgekeurde ontwerpen na een tijdje toch weer afgekeurd, of treedt een nieuwe kunstcommissie aan die weer andere ideeën heeft. Milou van Ham had bij De Appelaar veel moeite om uit te leggen dat je niet zomaar wat lastige woorden of kleurschakeringen kunt weglaten uit een samenhangend kunstwerk. Het had kunnen escaleren. “Dat was best heftig geweest ja, Justitie aanklagen.” Maar het alternatief voor zulke grilligheid is centraal geregisseerde justitiële staatskunst. Daar zit niemand op te wachten.

Wat rest is de vraag voor wie deze kunst nu eigenlijk bedoeld is. Oorspronkelijk diende de percentageregeling om kunst en kunstenaars te ondersteunen. Maar regelingen die puur ten gunste van de kunstenaar zijn, hebben niet zo’n streng keurslijf. Deze kunstwerken zijn er ook niet voor het publiek. Zij bevinden zich achter dichte deuren en zijn maar voor weinigen toegankelijk. Voor de opdrachtgever is de regeling ook geen noodzaak. Sommige opdrachtgevers zijn heel enthousiast, maar er zijn er ook die een bronsje prima vinden. De hausse van deze justitiële kunst is eigenlijk vooral een toevallige samenkomst van een oude kunstregeling en nieuwe politiek. Over een eeuw zullen kunsthistorici aan de opbouw van de Nederlandse staatscollectie, waar al deze kunstwerken onder vallen, een opmerkelijk tijdvak in de kunstgeschiedenis kunnen aflezen.

sandrasmets.nl / varia / vrouwe justitia